Restauratie en  renovatie van het gebouw van het Zuiderbad, Hobbemastraat 26  in Amsterdamn

De bouwgeschiedenis

Het Zuiderbad is gehuisvest in een gebouw dat oorspronkelijk een andere functie had. Het gebouw dat in 1898 werd opgericht naar het ontwerp van architect J. Ingenohl was bedoeld om gebruikt te worden als wielrijschool wat ook een tijdlang het geval  is geweest. Er waren toen een aantal van deze scholen in Amsterdam, maar de school aan de Ruysdaelkade (Hobbemakade) die de naam Velox kreeg en werd geëxploiteerd door de firma Vrolijk en Timperley was de grootste, niet alleen van Amsterdam maar ook van het heel Nederland. Der school werd in de pers geroemd als een school voor nieuwelingen en een hogeschool voor geoefende wielrijders.  De lessen werden begeleid door pianomuziek. De goede pers was echter geen garantie voor een langdurig succes. Na een tijdje liep de vraag naar wielrijlessen terug. De mensen kregen in de gaten dat je ook zelf wielrijden of fietsen op straat kon leren. Vrolijk en Timperley hielden op met het onderwijs en verkochten het gebouw in 1904. Er zijn toen verschillende plannen gemaakt voor een nieuwe bestemming. En plan dat een vergevorderd stadium heeft bereikt, voorzag in het gebruik van het gebouw als showroom van de Internationale Maatschappij tot Verkoop van Industriële Producten. Op een tekening uit 1906 is te zien dat het de bedoeling was voor dit doel een gedeelte van de vloer te versterken. Dit was waarschijnlijk nodig om de aanwezige houten vloer die sterk genoeg was voor fietsende Amsterdammers geschikt te maken voor het dragen van zware industriële producten.

De fundering

In een deel van de oefenzaal werd een nieuwe gemetselde gewelfde vloerconstructie gemaakt op houten palen. Daar bleef het bij want de nieuwe eigenaar  trok zich daarna terug.  In 1911 ontstond een nieuw plan voor het gebruik van het gebouw. De architecten J. Stuyt en E. Verschuyl maakten een plan voor de verbouwing van het gebouw Velox tot badinrichting.  Zij gebruikten de paalfundering voor de nieuwe vloer om er het bassin van de badinrichting op te zetten. Dit had tot gevolg dat de vloer van het bassin op de begane grond kwam te liggen wat voor een zwembad bijzonder is. Een ander gevolg was dat hierdoor  het gebouw en het zwembad in het gebouw die door de betonnen vloeren van het zwembad met elkaar werden verbonden op twee verschillende paalfunderingen rustten. Dit leidde in de loop van de tijd tot zettingen en scheuren in de gevels van het gebouw.  Restauratie van het geheel zou alleen maar zin hebben wanneer het geheel zou worden voorzien van een nieuwe fundering van betonpalen met een diepte van 18 m in plaats van de diepte van 11m tot waartoe de oorspronkelijke houten palen waren geheid.  Dit was een noodzakelijk fundamenteel deel van het werk.  Daartoe moest  de vloer van het bassin worden gesloopt om de nieuwe fundering te kunnen aanbrengen. Buiten het bassin moesten de nieuwe palen worden geheid in een beperkte hoogte. Dit ging alleen met stalen buispalen die in stukken van 3 m werden geheid , op elkaar werden gelast en daarna werden voorzien van ijzerwapening en gevuld met beton.

De restauratie

Daarna kon de restauratie van het gebouw beginnen waarvan de bedoeling was de vroegere allure te reconstrueren. Omdat het lange tijd onzeker was of het gebouw dat was begonnen te vervallen zou kunnen blijven bestaan en of het Stadsdeel het zou willen blijven exploiteren had het onderhoud bestaan uit slopen wat onderhoud behoefde. Zo verdwenen de lichtkap over de hele lengte van het gebouw, de fraaie gemetselde balustraden op alle gevels, torentjes, versieringen op de kopgevels en de roeden in de ramen. Het gebouw zag er uit als een geplukte kip.  Binnen was het rijk versierde en geprofileerde  metselwerk door lekkages zeer aangetast en waren de karakteristieke houten badhokjes in zeer slechte staat. Bij restauraties streef ik naar een nieuwe toestand die met normaal periodiek onderhoud in stand gehouden kan worden. Dat betekent vaak dat je dat alleen kunt bereiken met het gebruiken van betere materialen en andere constructiedetails . Dit vind ik geen probleem wanneer het niet leidt tot een ander beeld van het gebouw.  Ik heb de balustraden op de gevels daarom niet meer gemaakt van metselwerk van geglazuurde vormstenen die waren gesloopt omdat ze zo kwetsbaar waren, maar van kunststeen. De lichtkap op de nok van het gebouw die gemaakt was met houten ramen  heeft nu gemoffelde aluminium ramen die er net zo uitzien maar niet meer verrotten en niet meer geschilderd hoeven te worden. Binnen is alle tegelwerk vernieuwd en zijn de houten badhokjes nieuw gemaakt. Ze staan nu op roestvrij stalen pootjes waardoor de onderkanten niet meer verrotten. Het geheel is in ere hersteld en wordt opnieuw zeer intensief gebruikt.

Tegelijk met de restauratie zijn alle technische installaties vernieuwd in overeenstemming met de geldende eisen en normen.

Publicaties:

Tijjdschrift Project & Interieur, Jaargang 12, Februari 2001, Nr 1, Blz 36 t/m 39